Betekenis van:
beplanting

beplanting (de ~ | meervoud beplantingen)
Zelfstandig naamwoord
  • gewas waarmee de grond is beplant

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. De bomen en struiken die voor de beplanting van groenvoorzieningen worden gebruikt, moeten tot de inheemse soorten behoren.
  2. Op het tijdstip van beplanting is slechts een beperkt deel van de oppervlakte (bv. < 30 %) bedekt met resten.
  3. Vermijd een te dichte beplanting door de voor de betrokken soort/variëteit aanbevolen afstand tussen de rijen en de planten aan de houden.
  4. Zich voortdurend verplaatsende teelt, waarbij tropisch bos of bosrijk gebied wordt gerooid voor beplanting met eenjarige gewassen en dit voor een korte periode (bv. 3-5 jaar) waarna het land opnieuw wordt verlaten en de vegetatie zich kan herstellen.
  5. Primaire en/of secundaire grondbewerking maar met slechts beperkte verstoring van de bodem (doorgaans ondiep en zonder volledige kering van de grond) en doorgaans een bedekking van > 30 % van de bodem met resten op het tijdstip van beplanting.