Betekenis van:
bietsuiker

bietsuiker (de ~ | meervoud bietsuikers)
Zelfstandig naamwoord
  • uit bieten bereide suiker

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ruwe bietsuiker moet:
  2. uiterlijk op 1 mei de hoeveelheden bietsuiker en inulinestroop van het lopende verkoopseizoen die worden overgeboekt naar het volgende verkoopseizoen;
  3. Het rendement van ruwe bietsuiker wordt berekend door op het getal van de polarisatiegraad van deze suiker in mindering te brengen:
  4. Pelin: Gearomatiseerde drank verkregen uit witte of rode wijn, druivenmostconcentraat, druivensap (of bietsuiker) en een specifiek kruidentinctuur, met een alcoholgehalte van ten minste 8,5 % vol., een suikergehalte, uitgedrukt in invertsuiker, van 45-50 gram per liter, en een totaal zuurgehalte, uitgedrukt in wijnsteenzuur, van ten minste 3 gram per liter.”
  5. Pelin: Gearomatiseerde drank verkregen uit witte of rode wijn, druivenmostconcentraat, druivensap (of bietsuiker) en een specifiek kruidentinctuur, met een alcoholgehalte van ten minste 8,5 % vol., een suikergehalte, uitgedrukt in invertsuiker, van 45-50 gram per liter, en een totaal zuurgehalte, uitgedrukt in wijnsteenzuur, van ten minste 3 gram per liter.”