Betekenis van:
bij

bij (de ~ | meervoud bijen)
Zelfstandig naamwoord
  • insect
"een bezige bij"
"tamme/gewone bij"

Hyperoniemen

bij
Zelfstandig naamwoord
  • ''Apis mellifica'', een benaming voor diverse insecten, in het bijzonder de honingbij
bij
Bijwoord
  • in toestand van
"bij zinnen."
bij
Bijwoord
  • door, als gevolg van
"bij toeval."
bij
Bijwoord
  • in geval van
"bij onvoldoende aanmeldingen wordt de bijeenkomst afgezegd."
bij
Bijwoord
  • in de omstandigheid van
"bij nacht en ontij."
bij
Bijwoord
  • op het moment van
"bij het horen van deze woorden."
bij
Bijwoord
  • tijdens, gedurende
"bij leven was hij smid."
bij
Bijwoord
  • op de plaats behorende tot
"De vereniging vergaderde bij de heer De Vries."
bij
Bijwoord
  • in de buurt van (meestal in een ondergeschikte positie)
"De boom staat bij het huis."
bij
Bijwoord
  • op het actuele punt, op gelijke hoogte
"Jan was weer bij met de rest van de klas."
bij
Voorzetsel
  • door, als gevolg van
"bij toeval."
bij
Voorzetsel
  • in geval van
"bij onvoldoende aanmeldingen wordt de bijeenkomst afgezegd."
bij
Voorzetsel
  • in de omstandigheid van
"bij nacht en ontij."
bij
Voorzetsel
  • op het moment van
"bij het horen van deze woorden."
bij
Voorzetsel
  • tijdens, gedurende
"bij leven was hij smid."
bij
Voorzetsel
  • op de plaats behorende tot
"De vereniging vergaderde bij de heer De Vries."
bij
Voorzetsel
  • in de buurt van (meestal in een ondergeschikte positie)
"De boom staat bij het huis."
bij
Voorzetsel
  • in toestand van
"bij zinnen."

Voorbeeldzinnen

  1. Blijf bij ons.
  2. Ze horen bij mij.
  3. Welkom bij ons.
  4. Welkom bij Tatoeba.
  5. Ik draag bij.
  6. Bij voorbaat dank.
  7. Blijf hier bij ons.
  8. Hij zat bij de rivier.
  9. Wil je daar frietjes bij?
  10. Hou het woordenboek bij je.
  11. Hij werkt bij een bank.
  12. Ze passen perfect bij elkaar.
  13. Tom houdt een dagboek bij.
  14. Ik ga bij mijn oma.
  15. Schoenmaker blijf bij uw leest.