Betekenis van:
bof

bof (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • ontsteking v.e. speekselklier; (informeel) bof
"de bof hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

bof
Zelfstandig naamwoord
  • geluk, mazzel
""Wat een bof jou hier nog te treffen."
bof
Zelfstandig naamwoord
  • ziekte.
"Zij hebben allebei de bof gehad."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. BOF
  2. Bof