Betekenis van:
cadeau

cadeau (het ~ | meervoud cadeaus)
Zelfstandig naamwoord
  • geschenk
"iets cadeau doen"
"een cadeau geven"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

cadeau
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat men aan iemand geeft, meestal ter gelegenheid van een speciale gebeurtenis
"De cadeaus lagen onder de kerstboom."

Voorbeeldzinnen

  1. Bedankt voor je cadeau.
  2. Bedankt voor je cadeau.
  3. Hij gaf me een cadeau.
  4. Dank je voor het cadeau.
  5. Tom bracht een cadeau voor Mary.
  6. Dit is een cadeau voor jou.
  7. Het is erg aardig van je om me zo'n mooi cadeau te sturen.
  8. Ik was bijna tien toen mijn ouders mij een wetenschapsset cadeau deden voor Kerstmis.
  9. Ik weet niet zeker aan wie ik dit cadeau moet geven: aan het meisje of aan de jongen?
  10. Een investeerder die tegen marktvoorwaarden handelt, zou de andere aandeelhouders nooit een dergelijk cadeau hebben gegeven.
  11. Geen enkele investeerder die tegen marktvoorwaarden handelt zou de andere aandeelhouders van HSY een dergelijk cadeau hebben gegeven.
  12. Geen enkele investeerder die tegen marktvoorwaarden handelt zou in vergelijkbare omstandigheden de andere aandeelhouders een dergelijk cadeau hebben gegeven.
  13. Door de verantwoordelijkheid voor 100 % van potentieel zeer omvangrijke vorderingen op de verkochte onderneming op zich te nemen (waarbij bedacht dient te worden dat er in de overeenkomst geen plafond is vastgelegd voor de compensatiebetalingen), gaf ETVA de andere aandeelhouders van HSY (i.c. de werknemers) in feite een cadeau.