Betekenis van:
casco

casco (het ~ | meervoud casco's)
Zelfstandig naamwoord
  • romp; basisdeel v.e. schip of vliegtuig
"een casco afbouwen"
"een casco bouwen"

Synoniemen

Hyperoniemen

casco
Zelfstandig naamwoord
  • romp van een gebouw, auto of schip
"Het gebouw is gestript tot het casco van beton en staal."

Voorbeeldzinnen

  1. Casco
  2. verontreiniging van het casco; en
  3. verontreiniging van het casco; en
  4. Hieronder vallen ook delen van een casco, motor of propeller;
  5. Allereerst heeft Italië hierop geantwoord dat de bouwcapaciteit voor het casco toereikend was.
  6. De piloot-eigenaar mag eenvoudige visuele inspecties of handelingen verrichten om de algemene staat en normale werking van het casco en van de motoren, systemen en onderdelen na te gaan en deze te controleren op zichtbare schade.
  7. In piekperiodes zijn dergelijke activiteiten hoogst onwaarschijnlijk omdat de orderboekjes van de potentiële casco-toeleveranciers dan jarenlang vol zijn en Rolandwerft derhalve niet in staat zou zijn casco’s van de vereiste hoge kwaliteit op de markt te betrekken.
  8. Op 14 november 2003 tekende ENVC een contract met de Franse scheepswerf Fouquet Sacops S.A. voor de levering van een tanker voor het vervoer van aardolie en chemische producten (casco nr. 227), tegen een contractprijs van 22900000 EUR. De tanker werd op 26 april 2005 geleverd.