Betekenis van:
disponeren

disponeren
Werkwoord
  • beschikken over
"...doch dat hy niet voor by kan, zyne bevreemding te kennen te geeven, dat men hier op de enkele aanvraag van ondergeschikte lieden over zulk eene aanmerkelyke somme uit 's Lands Casse disponeerde."
disponeren
Werkwoord
  • regelen, beschikken
"Tevens disponeerde zij, dat haar goederen na haar dood onder haar kinderen deelbaar zouden zijn."
disponeren
Werkwoord
  • gebruik maken van iets, toepassen
"Dit orgel heeft 7 slepen, terwijl Meijer op het Alblasserdamse orgel 8 stemmen disponeerde."
disponeren
Werkwoord
  • geld opnemen
"Uit dat onderzoek bleek, dat de X gemiddeld één maal per zes weken een grootbedrag disponeerde."
disponeren
Werkwoord
  • aanleiding geven, de neiging doen ontstaan
"Het is zeer wel mogelijk, dat buitenkerkelijkheid meer dan kerkelijkheid tot de gang naar de prostituée disponeerde."
disponeren
Werkwoord
  • een vordering innen