Betekenis van:
doordeweeks

doordeweeks
Bijwoord
  • op doordeweekse dagen
"Hij eet doordeweeks meestal heel slecht."
doordeweeks
Bijvoeglijk naamwoord
  • op een dag die in de werkweek valt: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
"Op doordeweekse dagen is het hier altijd erg druk, maar niet op zondag."
doordeweeks
Bijvoeglijk naamwoord
  • alle dagen voorkomend
"doordeweekse kleren"
"een doordeweekse dag"

Synoniemen

Hyperoniemen