Betekenis van:
dronk

dronk (de ~ | meervoud dronken)
Zelfstandig naamwoord
  • feestdronk
"een slechte dronk hebben"
"een goede dronk hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij dronk bier.
  2. Ik dronk melk.
  3. Hij dronk een bier.
  4. Ik dronk twee kopjes koffie.
  5. Hij vergiste zich en dronk vergif.
  6. Hij dronk een glas rode wijn.
  7. Tom dronk koffie terwijl Mary een sigaret rookte.
  8. Ik kwam, ik dronk, ik gaf over
  9. Zowel sinds mijn geboorte, als nu, als tot mijn dood, dronk ik, drink ik, en zal ik drinken