Betekenis van:
elektricien
elektricien (de ~ | meervoud elektriciens)
Zelfstandig naamwoord
- reparateur van elektrische apparatuur; monteur van elektrische installaties
"goedemorgen, de elektricien, mag ik even boven komen?"
"morgen komt de elektricien voor de nieuwe stopcontacten"
Synoniemen
Hyperoniemen
elektricien
Zelfstandig naamwoord
- vakman op gebied van elektriciteit
Voorbeeldzinnen
- voor de elektricien („elektrotechnik”)
- Goedgekeurde diensttijd op zee als elektricien van ten minste twaalf maanden voor afgestudeerden van een academie of hogeschool, of 24 maanden voor afgestudeerden van een secundaire school.
- in het geval van installateurs van installaties voor fotovoltaïsche en thermische zonne-energie zijn de volgende opleidingen vereist: loodgieter of elektricien met vaardigheden op het gebied van loodgieterij, elektriciteit en dakwerken, inclusief kennis van het solderen van buisverbindingen, het verlijmen van buisverbindingen, het dichten van fittings, het testen van loodgieterij op lekken, het aansluiten van bekabeling, en vertrouwd zijn met basismaterialen voor dakwerken en met methoden voor afvonken en dichten; of