Betekenis van:
elektrotechniek

elektrotechniek (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • studie v.d. elektrische energie
"een opleiding in de elektrotechniek"

Hyperoniemen

Hyponiemen

elektrotechniek
Zelfstandig naamwoord
  • de studie en praktische toepassing van alles wat met elektriciteit en elektromagnetisme te maken heeft

Voorbeeldzinnen

  1. boordwerktuigkundige elektrotechniek („kuģu elektromehāniķis”),
  2. ELEKTROTECHNIEK VOOR KABELBAANINSTALLATIES
  3. voor de boordwerktuigkundige elektrotechniek („kuģu elektromehāniķis”),
  4. fundamentele technische kennis, zoals elektrotechniek, elektronica en aerodynamica;
  5. Academie of secundaire school voor zeevaartkunde, faculteit maritieme elektrotechniek, of een andere academie of hogeschool voor elektrotechniek, alle afgesloten met het „maturitní zkouška” of een staatsexamen.
  6. Academie voor zeevaartkunde of een andere academie, faculteit elektrotechniek, of technische school of hogeschool voor elektrotechniek, alle afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen, en ten minste twaalf maanden goedgekeurde praktijkervaring op het gebied van de elektrotechniek.
  7. Algemene eisen met betrekking tot technische deskundigheid op het gebied van werktuigbouw, elektrotechniek en productie e.d.
  8. Algemene eisen met betrekking tot technische deskundigheid op het gebied van werktuigbouw, elektrotechniek en productie.
  9. De daaruit resulterende composietmaterialen (glasvezelversterkte kunststoffen) worden in een groot aantal industrieën gebruikt: auto-industrie, elektrotechniek/elektronica, windmolenbladen, bouw, reservoirs/buizen, consumentenartikelen, ruimtevaart-/militair materieel, enz.
  10. Dubbele vaardigheden het is de bedoeling dat deze opleiding de flexibiliteit van het personeelsbestand vergroot, door werknemers met een primair werktuigbouwkundige achtergrond bij te scholen in elektrotechniek, en omgekeerd.