Betekenis van:
fluor

fluor (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • chemisch element
"een tabletje fluor"
"met fluor in de tandpasta krijg je minder gaatjes"

Hyperoniemen

fluor
Zelfstandig naamwoord
  • een chemisch element en een geelgroen halogeen
"Is fluor ook fluoreserend?"

Voorbeeldzinnen

  1. FLUOR
  2. fluor
  3. Fluor
  4. Fluor [1]
  5. fluor; broom
  6. Fluor [4]
  7. Jood (jodium); fluor; broom
  8. Fluor en fluorverbindingen.
  9. N-Fluor-2,6-dichloorpyridiniumtetrafluorboraat
  10. Calorie Fluor SA (FR)
  11. minstens 60 gewichtspercenten fluor.
  12. Fluor en fluorverbindingen
  13. minstens 60 gewichtspercenten fluor.
  14. 2-fluor-4-hydroxybenzonitril
  15. 4-fluor-3-trifluormethylfenol