Betekenis van:
				
					gitaar					
				
			
            gitaar (de ~ | meervoud gitaren)
Zelfstandig naamwoord
- snaarinstrument met zes snaren
 
"elektrische/akoestische gitaar"
"op de gitaar tokkelen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
gitaar
Zelfstandig naamwoord
- een muziekinstrument, gewoonlijk met zes snaren, bespeeld met de vingers of een plectrum
 
Voorbeeldzinnen
- Hij speelt goed gitaar.
 - Ken heeft een gitaar.
 - Jon kan geen gitaar spelen.
 - Mijn hobby is gitaar spelen.
 - Jon kan geen gitaar spelen.
 - Mijn oudere zus speelt goed gitaar.
 - Vraag Tom zijn gitaar mee te nemen.
 - Ik wil dat ge gitaar speelt voor mij.
 - Ik wou dat ik die gitaar kon kopen.
 - Die gitaar is zo duur dat ik ze niet kan kopen.
 - Als die gitaar niet zo duur zou zijn, zou ik ze kopen.