Betekenis van:
gunst

gunst (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • welwillendheid
"uit de gunst raken"
"bij iemand in de gunst komen/staan"

Hyperoniemen

gunst
Zelfstandig naamwoord
  • het vrijwillig verlenen van een dienst of goed aan iemand om iemand ter wille te zijn
"Wil je mij een gunst doen en mij even helpen?"

Voorbeeldzinnen

  1. Ik zou je graag om een gunst vragen.
  2. Hij vroeg me of ik hem een gunst kon bewijzen.
  3. Ik moet je om een kleine gunst vragen.
  4. Tegelijkertijd dingen in verschillende lidstaten het terrestrische segment, de breedbandkabel- en de satellietexploitanten om de gunst van de eindconsument.
  5. De markt voor visafslagen is een zeer concurrerende markt, waarop veilingen van aangrenzende lidstaten rechtstreeks met elkaar concurreren om de gunst van vissers uit diverse lidstaten.
  6. Een werknemer mag, zonder machtiging van de directeur, generlei eerbewijs, onderscheiding, gunst, gift of beloning van een regering of wie dan ook buiten het centrum aanvaarden, behalve wegens vóór zijn aanstelling bewezen diensten of wegens diensten welke gedurende een bijzonder verlof in verband met militaire dienst of andere nationale dienst uit hoofde van die dienst zijn bewezen.