Betekenis van:
hik

hik (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • samentrekking v.h. middenrif
"de hik hebben"
"iemand van de hik afhelpen"

Hyperoniemen

hik
Zelfstandig naamwoord
  • een periodiek optredende, spontane, onwillekeurige samentrekking van het middenrif tijdens inademing, gevolgd door het plots sluiten van het strotklepje, wat een kenmerkend geluid veroorzaakt

Werkwoord