Betekenis van:
huiseigenaar

huiseigenaar
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die een huis bezit, ongeacht of hij/zij het ook bewoont
"De huiseigenaren van deze wijk besloten de koppen bij elkaar te steken."

Voorbeeldzinnen

  1. Huiseigenaar heeft huurovereenkomst opgezegd
  2. Huiseigenaar heeft huurovereenkomst opgezegd: geen verlenging van de huurovereenkomst, tijdelijke overeenkomst.