Betekenis van:
inbreuk

inbreuk (de ~ | meervoud inbreuken)
Zelfstandig naamwoord
  • schending, verbreking, overtreding
"inbreuk maken op..."
"inbreuk op..."

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Inbreuk
  2. GECONSTATEERDE INBREUK
  3. Type inbreuk
  4. Type inbreuk
  5. HBI = heel belangrijke inbreuk; BI = belangrijke inbreuk, KI = kleine inbreuk.”
  6. HBI = heel belangrijke inbreuk; BI = belangrijke inbreuk, KI = kleine inbreuk.
  7. De inbreuk van APTI
  8. Inbreuk(en) (A)
  9. type intracommunautaire inbreuk,
  10. Zwaarte van de inbreuk
  11. Aard van de inbreuk
  12. De eerste inbreuk
  13. Inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten
  14. Duur van de inbreuk
  15. Inbreuk(en) (B)