Betekenis van:
infrastructuur

infrastructuur (de ~ | meervoud infrastructuren)
Zelfstandig naamwoord
  • geheel aan onroerende voorzieningen
"de overheid werkt aan een plan voor uitbreiding van de infrastructuur"

Synoniemen

Hyperoniemen

infrastructuur
Zelfstandig naamwoord
  • het totaal van onroerende voorzieningen zoals (spoor)wegen, vliegvelden, havens, bekabeling, riolering enzovoort
"Projecten die nieuwe infrastructuur aanleggen zijn vaak erg groot en duren lang."

Voorbeeldzinnen

  1. infrastructuur,
  2. Infrastructuur
  3. Infrastructuur
  4. INFRASTRUCTUUR
  5. INFRASTRUCTUUR
  6. Gezondheid — infrastructuur
  7. Subsysteem „Infrastructuur
  8. Offshore infrastructuur
  9. Luchthaven infrastructuur
  10. Bestaande infrastructuur
  11. Infrastructuur interfaces
  12. Infrastructuur/maatregelen
  13. Communicatie-infrastructuur
  14. Subsysteem „Infrastructuur
  15. Soort infrastructuur