Betekenis van:
interval

interval (het ~ | meervoud intervallen)
Zelfstandig naamwoord
  • getallen tussen twee grenzen
"een gesloten interval"
"een open interval"

Hyperoniemen

interval
Zelfstandig naamwoord
  • de telling van de tonen van een diatonische toonladder
"Het eerste interval van een diatonische toonladder heet prime."
interval
Zelfstandig naamwoord
  • de afstand tussen twee verschillende tonen van een diatonische toonladder
"Het interval tussen de twee noten is een kwart."
interval
Zelfstandig naamwoord
  • de tijd tussen twee tijdstippen van een tijdlijn, of de afstand tussen twee punten van een lijn

Voorbeeldzinnen

  1. Vaccin-interval
  2. Test interval tijd
  3. Sinus met interval
  4. de hoogteligging of het hoogte-interval;
  5. mean-time-between-failures (gemiddeld storingsvrij interval)
  6. een interval van datums, weergegeven aan de hand van de begin- en einddatum van het interval,
  7. Het interval tussen twee opeenvolgende gegevensopslagfasen wordt aangegeven in minuten.
  8. mean-time-to-failure (gemiddeld interval vóór storing)
  9. Het interval tussen twee opeenvolgende bepalingen wordt uitgedrukt in seconden.
  10. Interval tussen laatste vaccinatie en bloedafname na vaccinatie
  11. met een gesloten kringloop met een gespecificeerd gemiddeld interval vóór storing (MTTF) of gemiddeld storingsvrij interval (MTBF) groter dan 2500 uur;
  12. de herkomst of geografische ligging, als bepaald door het lengte- en breedte-interval;
  13. Gedurende dit interval wordt de druk waarbij de klep „openklapt” genoteerd als de „klapdruk”.
  14. Ligt de terugvinding voor bepaalde congeneren buiten dat interval, dan is vermelding van de terugvinding verplicht.
  15. Meetonzekerheid gelieve, indien beschikbaar, informatie te verstrekken over de meetonzekerheid (interval in %).