Betekenis van:
kerkklok

kerkklok (de ~ | meervoud kerkklokken)
Zelfstandig naamwoord
  • bel in een kerktoren
"de kerkklokken luiden"
"de kerkklokken beieren"

Hyperoniemen

kerkklok (de ~ | meervoud kerkklokken)
Zelfstandig naamwoord
  • uurwerk v.d. kerk
"de kerkklok slaat [elf]"
"de kerkklok loopt voor/achter"

Hyperoniemen