Betekenis van:
kind

kind
Zelfstandig naamwoord
  • persoon voortkomend uit, zoon of dochter
"Zij laat haar kind bij de oppas achter."
kind
Zelfstandig naamwoord
  • mens tussen 0 en 18 jaar
"Kinderen mogen niet gaan stemmen."
kind
Zelfstandig naamwoord
  • mens tussen 0 en 18 jaar
"Kinderen mogen niet gaan stemmen."
kind
Zelfstandig naamwoord
  • persoon voortkomend uit, zoon of dochter
"Zij laat haar kind bij de oppas achter."
kind (het ~ | meervoud kinderen)
Zelfstandig naamwoord
  • nog niet-volwassen mens
"het kind van de rekening zijn"
"zo onschuldig zijn als een pasgeboren kind"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Het kind schilderde bloemen.
  2. Ik ben enig kind.
  3. Het kind is vies.
  4. Een kind heeft liefde nodig.
  5. Het kind telde er tien.
  6. Ze is maar een kind.
  7. Hij is een verwend kind.
  8. Ik ben geen kind meer.
  9. Tom is een verwend kind.
  10. Tom is geen lui kind.
  11. Je bent niet langer gewoon een kind.
  12. Ze zochten allemaal naar het vermiste kind.
  13. Ze zochten allen naar het vermiste kind.
  14. Hij gedraagt zich als een kind.
  15. Kind, raak niet aan de spiegel!