Betekenis van:
kluis

kluis (de ~ | meervoud kluizen)
Zelfstandig naamwoord
  • zware metalen kast; safe; brandkast/kluis
"in de kluis liggen"
"een veilige kluis"

Synoniemen

Hyperoniemen

kluis
Zelfstandig naamwoord
  • een tegen inbraak en brand beveiligde kist of kast
"Sieraden bewaart men vaak in een kluis."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Tom opende de kluis.