Betekenis van:
koffer

koffer (de ~ | meervoud koffers)
Zelfstandig naamwoord
  • stevige doos om spullen mee te nemen; reistas
"een koffer bankbiljetten"
"met iemand de koffer induiken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

koffer
Zelfstandig naamwoord
  • een draagbare bergruimte waarin spullen kunnen worden meegenomen tijdens het reizen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Houd deze koffer in de gaten.
  2. Ik kan deze koffer niet zelf dragen.
  3. Zoudt ge even op mijn koffer willen passen?
  4. Ik heb een koffer nodig. Leen je mij er een?
  5. Koffer (coffer)
  6. Koffer (trunk)
  7. Koffer (trunk) TR
  8. BB Koffer (coffer)
  9. Koffer (coffer) CF
  10. De gasdichte behuizing moet alle onderdelen bevatten die in de koffer- of passagiersruimte zijn gemonteerd.
  11. Een gasdichte behuizing voor die onderdelen die in de koffer- en passagiersruimte zijn gemonteerd.
  12. De elektrische verbindingen in de koffer- en passagiersruimte dienen te beantwoorden aan de eisen van isolatieklasse IP 40, conform IEC 529.
  13. Wanneer de CNG-tank zich in de passagiersruimte of in een gesloten (koffer)ruimte bevindt, moet de vuleenheid aan de buitenzijde van het voertuig of in de motorruimte zijn geplaatst.
  14. microfoons, versterkers, luidsprekers, hoofdtelefoons, schakelaars, stroboscopen en andere instrumenten, apparaten en toestellen bedoeld bij hoofdstuk 85 of 90, die als toebehoren worden gebruikt bij de artikelen bedoeld bij dit hoofdstuk, doch die daarin niet zijn ingebouwd of die zich niet in dezelfde kast (koffer) bevinden;