Betekenis van:
korf

korf (de ~ | meervoud korven)
Zelfstandig naamwoord
  • van riet gevlochten bak; mand
"een korf [aardbeien/vijgen]"
"in zijn korf kruipen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Leg alles in mijn korf.
  2. Korf (kubbe)
  3. Vallen zijn vervaardigd in de vorm van een korf, een kubbe, een ton of een kooi, en bestaan in de regel uit een vast of halfvast frame dat uit verschillend materiaal is gemaakt (hout, wilgenteen, metalen staven, kippengaas, enz.) en al dan niet met een net is overtrokken.
  4. „dreggen”: vistuigen die hetzij actief door de hoofdmotor van het vaartuig worden gesleept (door een vaartuig gesleepte dreg), hetzij door een motorlier vanop een geankerd vaartuig worden bediend (motordreg), voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen en die uit een zaknet of een metalen korf op een vast frame of een stang van variabele afmetingen en vorm met onderaan eventueel een rond, scherp of gekarteld blad bestaan en eventueel met steunblokken en duikplaten zijn uitgerust.