Betekenis van:
kruik

kruik (de ~ | meervoud kruiken)
Zelfstandig naamwoord
  • vat om vloeistoffen in te bewaren en uit te schenken
"een kruik water/jenever"
"het is in kannen en kruiken"

Hyperoniemen

kruik
Zelfstandig naamwoord
  • een fles of zak die gevuld is met warm water en die dient om het bed te verwarmen
"Leg even die kruik in mijn bed."
kruik
Zelfstandig naamwoord
  • een vat om een vloeistof in te bewaren en om die eruit te schenken
"We namen een kruik mee op onze expeditie."
kruik (de ~ | meervoud kruiken)
Zelfstandig naamwoord
  • warmwaterzak voor in bed
"een warme kruik"

Synoniemen

Hyperoniemen

kruik
Zelfstandig naamwoord
  • een traditioneel Spaanse waterkruik met één oor en twee openingen

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Kruik (jug)
  2. Kruik (pitcher)
  3. Kruik (jug)
  4. Kruik (pitcher)
  5. Kruik (jug) JG
  6. Kruik (pitcher) PH