Betekenis van:
lunch

lunch (de ~ | meervoud lunchen, lunches)
Zelfstandig naamwoord
  • maaltijd tussen de middag; maaltijd rond het middaguur; middagmaal
"onder/tijdens/voor/na de lunch"
"een koude/warme/eenvoudige/uitgebreide/lichte/stevige lunch"

Synoniemen

Hyperoniemen

lunch
Zelfstandig naamwoord
  • een maaltijd rond de middag

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Heb je lunch gehad?
  2. Ik was mijn handen voor de lunch.
  3. Dat zijn de restjes van de lunch.
  4. Je hoeft geen lunch mee te nemen.
  5. Ik weet zeker dat je deze lunch lekker zult vinden.
  6. Zou je boterhammen kunnen maken voor de lunch?
  7. Italianen doen altijd een dutje gedurende een uur na de lunch.