Betekenis van:
mankracht

mankracht (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • werk geleverd door mensen; werkkracht v.d. mens
"(on)voldoende/genoeg mankracht"
"de beschikbare mankracht"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. EISEN VOOR ANDERE DAN MET MANKRACHT AANGEDREVEN MACHINES
  2. De fabrikant of diens gemachtigde moet op het tijdstip van het in de handel brengen of van de eerste inbedrijfstelling van een hijs- of hefmachine of van een hijs- of hefgereedschap alle passende maatregelen nemen of laten nemen teneinde te waarborgen dat de bedrijfsklare hijs- of hefmachine of het bedrijfsklare hijs- of hefgereedschap, ongeacht of deze met mankracht of machinaal werken, hun gespecificeerde functies veilig kunnen verrichten.
  3. Om de vereiste capaciteiten te verwerven voor het bieden van civiele bescherming, met inbegrip van biobeveiliging en bescherming tegen gevaren in verband met criminaliteit en terroristische aanslagen, zal de nadruk worden gelegd op zaken als: dreiging (bv. chemische, biologische, radioactieve, nucleaire (CBRN) dreiging), kennis (bv. het verzamelen, opslaan, benutten en delen van inlichtingen; alarmering), opsporen (bv. van gevaarlijke stoffen, springstoffen, B- of C-agentia, personen of groepen, verdacht gedrag), identificatie en authentificatie (bv. van personen, aard en hoeveelheid van de stoffen), preventie (bv. controle op toegang en bewegingen, met betrekking tot financiële bronnen, controle op financiële structuren), bereidheid (bv. risicoanalyse; bescherming tegen CBRN-dreiging, controle op doelbewuste introductie van biologische en chemische agentia; beoordeling van de niveaus van de strategische reserves zoals mankracht, vaardigheden, uitrusting, verbruiksgoederen; met betrekking tot grootschalige gebeurtenissen, enz.), neutralisering (bv. raketten, communicatie, voertuigen en niet-destructieve systemen) en inperking van de gevolgen van terroristische aanvallen en criminaliteit, dataverwerking ten behoeve van rechtshandhaving.