Betekenis van:
minister

minister (de ~ | meervoud ministers)
Zelfstandig naamwoord
  • zelfstandige vertegenwoordiger van de overheid met eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid, hoofd van een ministerie
"de minister van [Buitenlandse Zaken]"

Synoniemen

Hyperoniemen

minister
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon die deelneemt aan de regering van een land

Voorbeeldzinnen

  1. Is de minister van buitenlandse zaken al aangekomen?
  2. De minister met wie ik onlangs heb gesproken, is met mij eens.
  3. Minister Finansów,”
  4. Minister van Onderwijs”
  5. De minister van Justitie
  6. Minister van Justitie
  7. Minister van Voorlichting
  8. Minister van Samenwerking”
  9. Minister van Buitenlandse Zaken
  10. Minister van Onderwijs
  11. minister van Energie”
  12. Minister van Ambtenarenzaken”
  13. Voor de eerste minister
  14. de minister van Milieuzaken;
  15. Minister van Binnenlandse Zaken”