Betekenis van:
oma

oma (de ~ | meervoud oma's)
Zelfstandig naamwoord
  • moeder van vader of moeder; moeder van vader of moeder; moeder van je vader of moeder; moeder van je vader of moeder
"een oud oma-tje"
"oma's cake blijft de lekkerste"

Synoniemen

Hyperoniemen

oma
Zelfstandig naamwoord
  • de moeder van een ouder

Voorbeeldzinnen

  1. Ik ga bij mijn oma.
  2. Haar oma werd 88 jaar oud.
  3. Toen ik klein was, kwamen opa en oma nog om op te passen. 's Avonds op bed las oma me voor. Of opa vertelde een verhaal.
  4. Op mijn bed ligt een gekleurde sprei, die mijn oma ooit gemaakt heeft.