Betekenis van:
opdagen

opdagen
Werkwoord
  • op de verwachte tijd en plaats verschijnen
"Hij was ondanks het noodweer toch opgedaagd."

Voorbeeldzinnen

  1. Ze kwam niet opdagen bij het feest gisteren.
  2. Hij kwam een half uur te laat opdagen.
  3. Ze kwam niet opdagen totdat de vergadering was afgelopen.
  4. Ik vond het vreemd dat hij niet was komen opdagen.
  5. Ik vroeg me af of je vandaag zou komen opdagen.
  6. Tom kwam niet opdagen tot na de vergadering.
  7. Ik heb het gevoel dat ze vandaag zal opdagen.
  8. Waarom kom je de laatste tijd niet opdagen bij je werk?
  9. Ze kwam niet opdagen op het feestje, maar niemand weet waarom niet.