Betekenis van:
oranje

oranje (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • kleur als menging van rood en geel
"de Oranjes (zijn met Kerstmis op Soestdijk)"
"oranje boven!, leve de koningin!"

Hyperoniemen

oranje
Zelfstandig naamwoord
  • de kleur van licht met een golflengte tussen de ca. 620 en 585 nanometer, tussen geel en rood
oranje
Bijvoeglijk naamwoord
  • sinaasappelkleurig
"een oranje wimpel"
"een oranje shirt"

Hyperoniemen

oranje
Bijvoeglijk naamwoord
  • de kleur oranje hebbend
"Mag ik die oranje kikker nog eens zien?"

Voorbeeldzinnen

  1. Alle huizen in onze straat zijn versierd met oranje vlaggetjes vanwege het WK.
  2. Ik heb mijn oranje sjaal en witte schort zeer helder gemaakt, zodat het mensen gelijk zou opvallen.
  3. oranje bord:
  4. Oranje oplossing in water
  5. Oranje oplossing in water
  6. gele of oranje blaren
  7. Loodoxiden; loodmenie (bijvoorbeeld rode menie, kristalmenie, oranje menie)
  8. De korrels zijn doorgaans oranje of rood van kleur.
  9. Het in lid 1 bedoelde etiket is oranje.
  10. Hij heeft een natuurlijke, gladde, homogene korst waarvan de kleur varieert van lichtgrijs tot beige-oranje.
  11. Geel tot oranje kristallijn hygroscopisch poeder, met zwakke geur en een bittere smaak
  12. microbiële biomassa (bv. directe telling met acridine oranje of kolonievormende eenheden);
  13. hetzij, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het ADR, par. 5.3.2, van grote oranje etiketten worden voorzien;
  14. Het voertuig moet tijdens de ophalingsronde (zowel stationair als rijdend) een oranje zwaailicht voeren.
  15. Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: algemene voorschriften voor oranje borden.