Betekenis van:
oudste

oudste (de ~ | meervoud oudsten)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand met de hoogste ouderdom
"De oudsten van het dorp kwamen bijeen om over de kwestie te spreken."

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Hij is de oudste.
  2. Haar oudste dochter ging trouwen.
  3. Trier is de oudste stad van Duitsland.
  4. Nijmegen is de oudste stad van Nederland.
  5. Ik ben de oudste van de drie.
  6. Hun oudste dochter is nog niet getrouwd.
  7. Mijn jongste zus is lerares, mijn oudste dokter.
  8. Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.
  9. Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.
  10. OUDSTE LID
  11. Oudste lid in jaren
  12. bij gelijke anciënniteit door de oudste kamervoorzitter.
  13. bij gelijke anciënniteit door de oudste kamervoorzitter.
  14. Artikel 11 Oudste lid in jaren
  15. Iedere betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande betalingsverplichting.