Betekenis van:
paniek

paniek
Zelfstandig naamwoord
  • plotselinge hevige schrik voor een echt of vermeend gevaar

Voorbeeldzinnen

  1. Ik wil geen paniek veroorzaken.
  2. Er heerst paniek op de Titanic.
  3. Tom probeerde niet in paniek te raken.
  4. Zal hij het product kalm neerzetten en een preventieve actie ondernemen, zoals het doven van het vuur dat door het product is ontstaan, of zal hij het in paniek van zich af gooien?
  5. De paniek die door de eventuele insolventie van BAWAG-PSK zou ontstaan, zou snel op andere banken kunnen overslaan, met name omdat volgens het in Oostenrijk bestaande wettelijke depositogarantiestelsel ook andere banken bij de insolventie van een kredietinstelling betrokken kunnen raken.