Betekenis van:
per

per
Voorzetsel
  • door middel van, met.
"Per fiets, per boot."
per
Voorzetsel
  • volgens, op basis van.
"Lijsten van musea per land."
per
Voorzetsel
  • over een periode van, over een afstand van.
"Driemaal per dag."
per
Voorzetsel
  • met ingang van, vanaf.
"De nieuwe wet wordt per 1 januari 2007 van kracht."
per
Voorzetsel
  • door, wegens.
"Per ongeluk."

Voorbeeldzinnen

  1. Dat ging per ongeluk!
  2. Ik reis liever per trein dan per vliegtuig.
  3. Ze wordt niet per maand betaald, maar per dag.
  4. Ik verdien €100 per dag.
  5. Hij knipt zijn haar eens per maand.
  6. Hoeveel boeken leest ge per maand?
  7. Ze reden naar het station per auto.
  8. Mijn echtgenoot verdient honderdduizend dollar per jaar.
  9. Hij schrijft mij eens per week.
  10. Hoeveel boeken lees je per maand?
  11. Ze rookt twintig sigaretten per dag.
  12. De trein ging 500 mijl per uur.
  13. Je kan een boot per uur huren.
  14. De trein ging 500 mijl per uur.
  15. Ik zwem één keer per week.