Betekenis van:
pijn

pijn (de ~ | meervoud pijnen)
Zelfstandig naamwoord
  • lichamelijk lijden
"klagen over pijn in [de nek]"
"de pijn is van zijn gezicht af te lezen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

pijn
Zelfstandig naamwoord
  • lichamelijk leed, veroorzaakt door ziekte of verwonding
"De pijn bevindt zich in de streek rond de kuit."
pijn
Zelfstandig naamwoord
  • geestelijk leed
"De pijn om haar overleden echtgenoot bleef nog lang in haar ronddwalen."
pijn (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • gevoel van droefheid
"met veel pijn en moeite"
"met pijn in het hart"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Waar hebt ge pijn?
  2. Mijn buik doet pijn.
  3. De pijn was ondraaglijk.
  4. Waar doet het pijn?
  5. Het doet geen pijn.
  6. Mijn hart doet pijn.
  7. Mijn voeten doen pijn.
  8. Mijn hoofd doet echt pijn.
  9. Doe me alsjeblieft geen pijn.
  10. Mijn arm doet vreselijk pijn.
  11. Ik heb pijn in de borst.
  12. Ik kan de pijn niet meer uitstaan.
  13. Ik heb pijn aan mijn ogen.
  14. Ik heb pijn aan mijn achterste.
  15. De pijn was voor hem onverdraaglijk.