Betekenis van:
pis

pis
Zelfstandig naamwoord
  • urine.
"Hij stond met zijn laars in de pis."
pis (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • door het lichaam afgescheiden vocht; (informeel) urine; (informeel) urine; pies; urine
"de pis inhouden/ophouden"
"pis lozen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord