Betekenis van:
plaatsvinden

plaatsvinden
Werkwoord
  • gebeuren, geschieden, plaatshebben
"De werkzaamheden zullen vooral in de zomer plaatsvinden."

Voorbeeldzinnen

  1. De ceremonie zal morgen plaatsvinden.
  2. De bruiloft zal in het voorjaar plaatsvinden.
  3. Deze controles kunnen onaangekondigd plaatsvinden.
  4. Deze controles kunnen onaangekondigd plaatsvinden.
  5. De uitslag kan pas plaatsvinden:
  6. Gebieden waarop de samenwerkingsactiviteiten plaatsvinden
  7. De overdracht kan uitsluitend plaatsvinden:
  8. Vermeerdering mag vijf generaties lang plaatsvinden.
  9. De lidstaten bepalen hoe de keuringen plaatsvinden.
  10. Zo nodig kan het overleg schriftelijk plaatsvinden.
  11. Controles van overbrengingen kunnen met name plaatsvinden:
  12. De transactie moet op marktvoorwaarden plaatsvinden.
  13. dat er met voldoende regelmaat inspecties plaatsvinden;
  14. De overbrenging kan pas plaatsvinden wanneer:
  15. Die invoer kan echter in België plaatsvinden.