Betekenis van:
				
					rij					
				
			
            rij
Zelfstandig naamwoord
- geordende opstelling van een aantal eenheden in één richting
 
"We stonden drie uur in de rij voor we de tentoonstelling binnen mochten."
rij
Zelfstandig naamwoord
- een opeenvolging van elementen
 
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Rij langzaam.
 - Hij was in de rij.
 - Vorm een rij die één meter ver is van de rij voor jou.
 - Mensen stonden urenlang in de rij voor de signeersessie van de populaire popgroep.
 - Rij-op-rij-afschepen
 - Tabel/rij
 - Rij [1]
 - rij: voorkeurstoepassingen:
 - Tweede rij zitplaatsen [51]
 - Eerste rij zitplaatsen
 - Tabel/rij/kolom
 - Tweede rij zitplaatsen [1]
 - Tweede rij zitplaatsen [49]
 - Tweede rij zitplaatsen [48]
 - rij-instructeur („učitel autoškoly”),