Betekenis van:
rij

rij
Zelfstandig naamwoord
  • geordende opstelling van een aantal eenheden in één richting
"We stonden drie uur in de rij voor we de tentoonstelling binnen mochten."
rij (de ~ | meervoud rijen)
Zelfstandig naamwoord
  • metalen liniaal

Hyperoniemen

rij
Zelfstandig naamwoord
  • een opeenvolging van elementen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Rij langzaam.
  2. Hij was in de rij.
  3. Vorm een rij die één meter ver is van de rij voor jou.
  4. Mensen stonden urenlang in de rij voor de signeersessie van de populaire popgroep.
  5. Rij-op-rij-afschepen
  6. Tabel/rij
  7. Rij [1]
  8. rij: voorkeurstoepassingen:
  9. Tweede rij zitplaatsen [51]
  10. Eerste rij zitplaatsen
  11. Tabel/rij/kolom
  12. Tweede rij zitplaatsen [1]
  13. Tweede rij zitplaatsen [49]
  14. Tweede rij zitplaatsen [48]
  15. rij-instructeur („učitel autoškoly”),