Betekenis van:
ruiter

ruiter
Zelfstandig naamwoord
  • de berijder van een rijdier, meestal een paard
"De ruiter ging er in galop vandoor."
ruiter
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat ergens op zit en er boven uit steekt
"Je stelt de tabulator op deze schrijfmachine in door een ruitertje te plaatsen."
ruiter
Zelfstandig naamwoord
  • een verticale plank op een nokgording ter ondersteuning van de nokvorsten
"De ruiter werd door de timmerman op de nokgording aangebracht."
ruiter
Zelfstandig naamwoord
  • houten drie- of vierpotige stellage met dwarsstokken

Hyperoniemen

Hyponiemen

ruiter (de ~ | meervoud ruiters)
Zelfstandig naamwoord
  • paardrijder

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen