Betekenis van:
schakelaar

schakelaar (de ~ | meervoud schakelaars)
Zelfstandig naamwoord
  • knop voor het aan- en uitzetten; knop voor het aan- en uitzetten; schakelaar v.e. apparaat
"de schakelaar omzetten"
"de schakelaar staat op aan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Schakelaar (indien vereist) defect.
  2. Stand van de schakelaar
  3. Schakelaar is beschadigd of werkt niet correct.
  4. in de respectieve stand van de schakelaar
  5. Schakelaar is beschadigd of werkt niet correct.
  6. De inschakelprocedure moet worden toegepast via een schakelaar met sleutel.
  7. Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten [8].
  8. het gebruik van de door de bestuurder gecontroleerde schakelaar;
  9. de positie van de aan/uit-schakelaar (indien voorhanden);
  10. Wanneer het activeren direct geschiedt door middel van een schakelaar, moet de bedrijfstoestand van het systeem duidelijk aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld door de stand van de schakelaar, een verklikkerlicht of een verlichte schakelaar.
  11. Indien de overschakeling van de ene brandstof naar de andere in de praktijk geschiedt met behulp van een schakelaar, mag deze schakelaar tijdens de typegoedkeuring niet worden gebruikt.
  12. Schakelaar werkt niet in overeenstemming met de vereisten [8] (Aantal oplichtende koplampen op hetzelfde moment)
  13. Zie punt 4.1.3 Aardgasmotor die zichzelf aanpast met behulp van een schakelaar
  14. De koppelbegrenzer kan niet worden gedeactiveerd door middel van een schakelaar of met behulp van onderhoudsgereedschap.
  15. een schakelaar die de brandstofpomp automatisch inschakelt wanneer de dagtank een bepaald minimumniveau bereikt, en