Betekenis van:
schuld

schuld
Zelfstandig naamwoord
  • een verantwoordelijkheid die iemand wordt toegeschreven voor een laakbare gebeurtenis of toestand
"Hij kreeg de schuld voor de neergang van het bedrijf."
schuld
Zelfstandig naamwoord
  • een geldbedrag dat ondanks de verplichting daartoe niet betaald wordt
"Hij zit zwaar in de schulden."
schuld (de ~ | meervoud schulden)
Zelfstandig naamwoord
  • nog te betalen bedrag
"aflopende/uitstaande schuld"
"(diep) (bij iemand) in de schuld staan"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Het was zijn eigen schuld.
  2. Het is niet mijn schuld!
  3. Geef haar er niet de schuld van.
  4. Sorry. Het is allemaal mijn schuld.
  5. Door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld
  6. De manager zei dat het jouw schuld was.
  7. Een slechte schrijnwerker geeft de schuld aan zijn gereedschap.
  8. Hij gaf mij de schuld van het ongeluk.
  9. Het was zijn schuld niet, want hij deed zijn best.
  10. Het is jouw schuld dat ik mijn eetlust kwijt ben.
  11. De straf kan verminderen, de schuld zal eeuwig zijn
  12. Als er een twijfel is over schuld, mocht de beklaagde vrijgelaten worden
  13. Hij geeft zijn misdaad toe, die het gerecht ontvlucht", "Wie het gerecht ontvlucht, bekent schuld
  14. Schuld:
  15. schuld”: