Betekenis van:
snorren

snorren
Werkwoord
  • een snorrend geluid produceren
"Het toestel snorde zachtjes."
snorren
Werkwoord
  • zich snorrend voortbewegen
"Hij kwam om de hoek gesnord."
snorren
Werkwoord
  • zich op een snorfiets voortbewegen
"Ik ben maar naar huis gesnord."
snor (de ~ | meervoud snorren)
Zelfstandig naamwoord
  • snor; haar op de bovenlip
"zijn snor laten staan"
"z'n snor drukken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

snor (de ~ | meervoud snorren)
Zelfstandig naamwoord
  • kin- of neusharen van dieren

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord