Betekenis van:
stekker

stekker (de ~ | meervoud stekkers)
Zelfstandig naamwoord
  • voorwerp aan het eind van een elektrisch snoer dat in een stopcontact gestoken wordt
"de stekker in het stopcontact steken"
"balen als een stekker"

Hyperoniemen

stekker
Zelfstandig naamwoord
  • het verharde uiteinde aan één of meerdere geleidende draden bedoeld om in een stekkerdoos gestoken te worden en elektrisch contact te maken
"Haal de stekker even uit het het stopcontact!"

Voorbeeldzinnen

  1. Trek de stekker van de televisie eruit en doe het licht uit.
  2. Stekker uitgetrokken
  3. Bij machines die via een stekerverbinding van elektrische energie kunnen worden voorzien, volstaat het de stekker uit te trekken, mits de bediener vanaf alle plaatsen die hij kan bereiken, kan controleren of de stekker nog steeds uitgetrokken is.
  4. Dit betekent dat het mogelijk is dat de gebruiker de beschermer van het stopcontact verwijdert als hij de stekker uittrekt.
  5. De stekker is uit het stopcontact en het product is dus niet meer met een externe stroombron verbonden.
  6. een elektrische kabel, met een hittebestendig omhulsel, die het product verbindt met een stekker, die op zijn beurt verbinding mogelijk maakt met het motorbeheersysteem van het voertuig.
  7. De gaten in deze beschermer (waar de pinnen van de stekker inpassen) zijn zodanig smal dat de pinnen kunnen blijven steken.
  8. Een externe voeding moet zijn aangesloten op de computer door middel van een verwijderbare of vaste elektrische verbinding met stekker/contrastekker, kabel, snoer of andere bedrading.
  9. Een toestand waarin de stekker van het product nog in het stopcontact zit, maar de verbinding met een externe stroombron onderbroken is.
  10. door de televisie via de netaansluiting uit te zetten, of de stekker uit het stopcontact te trekken, kan het energieverbruik voor alle televisies op nul worden gebracht. Dit is aanbevolen wanneer de televisie gedurende langere tijd niet wordt gebruikt, bijvoorbeeld tijdens vakanties;