Betekenis van:
stokken

stok (de ~ | meervoud stokken)
Zelfstandig naamwoord
  • lang stuk hout
"alle gekheid op een stokje"
"met de kippen op stok gaan"

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Stokken van plastic
  2. Ringen, zegels, band, stokken en voegspeciepakkers
  3. stokken met maatindeling en dergelijke (post 9017);
  4. Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd
  5. Gekloofde staken: palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd
  6. Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd
  7. Gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd
  8. Gekloofde staken van ander hout dan naaldhout; palen en stokken van ander hout dan naaldhout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd
  9. Gekloofde staken van ander hout dan naaldhout: palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd
  10. Stokken voorzien van uitgeboorde en met Arabische gom gevulde gaten worden door penseelaapjes, die gespecialiseerd zijn in het knagen aan bomen voor het verkrijgen van de gom, zeer gewaardeerd.
  11. De wanden kunnen voor een deel uit gaas bestaan waarop zij kunnen klimmen, maar er moet ook voor voldoende diagonale takken of stokken worden gezorgd opdat alle dieren daar tegelijk plaats op kunnen nemen.
  12. Hoephout; gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd; hout, ruw bewerkt of afgerond, doch niet gedraaid, noch gebogen, noch op andere wijze bewerkt, voor wandelstokken, voor paraplu’s, voor gereedschapsstelen en dergelijke; spaanhout en hout in repen, linten en dergelijke