Betekenis van:
team

team
Zelfstandig naamwoord
  • een groep samenwerkende mensen
"Op ons werk vormen wij een echt team."
team
Zelfstandig naamwoord
  • een ploeg van bij elkaar horende spelers
"In welk team zit jij? Ik zit in de C2."
team (het ~ | meervoud teams)
Zelfstandig naamwoord
  • groep sportlieden; spelers die samen één partij zijn
"het team van [Ajax]"
"het team speelt (goed/slecht)"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Welk team zal winnen?
  2. Het Franse team scoorde evenveel goals als het Engelse team.
  3. George is onze team aanvoerder.
  4. Welk team zal waarschijnlijk winnen?
  5. Voor welk team speel je?
  6. Ons team heeft alle wedstrijden verloren.
  7. Ik hoop dat ons team wint.
  8. Ons team heeft de wedstrijd gewonnen.
  9. Welk team heeft de wedstrijd gewonnen?
  10. Ons team heeft alle wedstrijden verloren.
  11. Welk team zal de wedstrijd winnen?
  12. Tom is de beste speler van het team.
  13. Juist zoals Max het voorspeld had heeft onze team verloren.
  14. Ons team was in opperbeste stemming door de overwinning.
  15. Het maakt niet uit welk team de wedstrijd wint.