Betekenis van:
telling

telling
Zelfstandig naamwoord
  • het resultaat van het tellen
"Deze telling klopt niet helemaal."
telling
Zelfstandig naamwoord
  • de handeling van het tellen
"We zullen een telling moeten houden."
telling (de ~ | meervoud tellingen)
Zelfstandig naamwoord
  • het tellen; het tellen of geteld worden
"een telling verrichten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Telling van Listeria monocytogenes
  2. Telling van Listeria monocytogenes:
  3. Telling Listeria monocytogenes
  4. Telling van de openbare voorraden
  5. Telling: gietplaatmethode onder gebruikmaking van chlooramfenicol-glucosegistextractagar.
  6. Bepaling van de veebezetting door telling
  7. Analyses voor de telling van Listeria monocytogenes
  8. Telling: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van trypton-soja-agar na verhittingsbehandeling.
  9. voortzetting van de reeds begonnen telling van de overheidsambtenaren;
  10. 60 EUR voor iedere analyse voor de telling van Listeria monocytogenes;
  11. microbiële biomassa (bv. directe telling met acridine oranje of kolonievormende eenheden);
  12. 60 EUR voor ieder verzameld, geëvalueerd en gerapporteerd monster voor de telling van Listeria monocytogenes;
  13. Analysemethode [1]Telling met spreidplaatmethode onder gebruikmaking van trypton-soja-agar met voorverhittingsbehandeling van voedermonsters
  14. Het resultaat van de telling maakt deel uit van die gegevens.
  15. Analysemethode [1]Telling met spreidplaatmethode onder gebruikmaking van gal esculine azide agar