Betekenis van:
toekomst

toekomst
Zelfstandig naamwoord
  • de tijd die komen gaat

Voorbeeldzinnen

  1. Ik heb geen toekomst.
  2. Niemand kent de toekomst.
  3. Maak je klaar voor de toekomst.
  4. Wees alsjeblieft meer voorzichtig in de toekomst.
  5. Je moet je voorbereiden op de toekomst.
  6. De toekomst was vijf minuten geleden.
  7. Ik geef niet om mijn toekomst.
  8. Latijn is de taal van de toekomst!
  9. We zijn erg verontrust over de toekomst van dit land.
  10. Deze problemen zullen in de nabije toekomst worden opgelost.
  11. Sommige dromen zijn een glimp van de toekomst.
  12. Het verleden kan men slechts kennen, niet veranderen. De toekomst kan men slechts veranderen, niet kennen.
  13. Plezier bevindt zich altijd in het verleden of in de toekomst maar nooit in het heden.
  14. We moeten nu maatregelen nemen om problemen in de toekomst te voorkomen.
  15. Verleden tijd is niets, de toekomst is ongewis. Het heden is onzeker, pas op en verdoe uw tijd niet