Betekenis van:
toga

toga (de ~ | meervoud toga's)
Zelfstandig naamwoord
  • ambtsgewaad
"de optocht van de rector en de professoren in toga"

Hyperoniemen

toga
Zelfstandig naamwoord
  • kleed gedragen door geestelijken; priesterkleed

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. De vertegenwoordigers van de partijen dienen in toga te pleiten.