Betekenis van:
trom

trom (de ~ | meervoud trommen)
Zelfstandig naamwoord
  • trommel
"de trom slaan/roeren/roffelen"
"(op) de grote trom slaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Onder deze omstandigheden zou een beschikking van de Autoriteit over het steunkarakter van de betrokken maatregelen en over hun verenigbaarheid met de EER-overeenkomst geen praktisch effect hebben [6].Aangezien de boedel van Trom Tre is verkocht via een openbare aanbodsprocedure, concludeert de Autoriteit dat zo er al staatssteun is verleend aan Troms Tre, deze steun geen verstorend effect meer heeft en niet ten goede is gekomen aan de koper van de boedel van de onderneming [7].