Betekenis van:
tuinbouw

tuinbouw (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het bedrijf van het telen van groenten, tuin- en kasvruchten en tuinbouwzaden
"de sector van de landbouw en de tuinbouw"
"in de tuinbouw (werken/zitten)"

Synoniemen

Hyperoniemen

tuinbouw
Zelfstandig naamwoord
  • een bijzondere vorm van landbouw die zich toelegt op het op intensieve wijze telen van groenten, bloemen, planten, bomen, bollen of zaden
"Het Westland staat bekend om zijn tuinbouw."

Voorbeeldzinnen

  1. Tuinbouw = 2.01.07.01.02.
  2. Tuinbouw- en kwekerijproducten
  3. voor de land- of tuinbouw
  4. Voor gebruik in de tuinbouw
  5. Desinfectie van de bodem in de tuinbouw.
  6. Watersproeitoestellen voor de land- of tuinbouw
  7. Diensten in verband met de tuinbouw
  8. Het Productschap Tuinbouw is een publiekrechtelijke instantie.
  9. Gespecialiseerde bedrijven gemengde tuinbouw onder glas
  10. Akkerbouw > 1/3; tuinbouw > 1/3
  11. Sproeimachines voor de land- of tuinbouw
  12. Tuinbouw > 1/3; meerjarige teelten > 1/3
  13. meester in de tuinbouw („Meister im Gartenbau”);
  14. Bedrijven met combinaties van akker- en tuinbouw
  15. Vlaams Informatiecentrum over Land- en Tuinbouw